Belijdeniscatechisatie

Elk jaar wordt er gelegenheid gegeven om belijdeniscatechisatie te volgen. Het tijdstip daarvan geschiedt in overleg met de catechisanten. Afhankelijk van de omstandigheden zal dit doorgaans op donderdag- of vrijdagavond zijn.

In principe worden de drie formulieren van enigheid behandeld; te weten de Heidelberger Catechismus, de Nederlandse Geloofsbelijdenis en de Dordtse Leerregels.

Wie mogen er belijdenis doen?
Het belijdenis doen zoals wij dat kennen in de kerk komen we zo direct in de Bijbel niet tegen. Er wordt overigens wel gesproken over het belijden van de zonde en het belijden van de naam van de Heere Jezus. Bij de doop van volwassenen werd echter wel gevraagd naar wat men ten diepste geloofde. Denk maar aan de moorman van Candacé. Toen hij vroeg wat er nog voor hindernis was om gedoopt te worden, plaatste Filippus de opmerking: ‘Indien gij van ganser harte gelooft’. Daarop gaf de moorman een eenvoudig getuigenis: ‘Ik geloof dat Jezus Christus de Zoon van God is.’ Het blijkt uit alles dat dit meer inhield dan een historisch geloof. De moorman mocht zich aan Hem toevertrouwen voor tijd en eeuwigheid. Dat gaf blijdschap in het hart die de wereld niet kan schenken. Ten diepste zal het daar over moeten gaan bij het belijdenis doen van het geloof. Dus geen lid worden van een kerk om eventueel een stem uit te kunnen brengen zoals men lid is van een pluimveevereniging o.i.d.

In de vroege kerk kennen we ook wel belijdenisdiensten. Het ging dan ook vooral om mensen, die vanuit het heidendom zich bij de christelijke gemeente voegden en dan ook gedoopt werden. Zo was het bijvoorbeeld in de tijd van Augustinus, ca. 400. Men richtte zich dan, met het verzoek om bij de gemeente ingelijfd te worden, bij een ouderling of diaken. Steevast werd dan door de ambtsdrager gevraagd welk beroep zo iemand uitoefende. Als iemand een toneelspeler, zwaardvechter of hardloper was, werd hij niet geaccepteerd. Naar onze tijd vertaald, zouden we kunnen stellen dat iemand die opgaat in sport, spel en leeg amusement ten diepste geen belijdenis kan doen. Eén is uw Meester. We kunnen geen twee heren dienen.

De catechumenen (zoals die kandidaten werden genoemd) werden kort onderwezen in de leer van de kerk en ook op het persoonlijk geloof bevraagd. Dan moest men afhankelijk van de persoon, 1 tot 3 jaar trouw meeleven met de gemeente. Dan kreeg men na die tijd tien weken voor Pasen, zeven weken catechese. Vijf maal drie uur per week. De eerste vijf weken werden besteed aan de kennis van de Heilige Schrift, de zesde week over de doopbelijdenis  (waarschijnlijk de twaalf artikelen) en in de zevende week ging het om de herhaling van hetgeen men had geleerd. Op de eerste paasdag volgde dan de belijdenis en de doop, terwijl een week later de bediening van het Heilig Avondmaal plaatsvond.

Toen Europa gekerstend was, iedereen in principe gedoopt was en het Rooms Katholicisme zijn invloed deed gelden, kwam het vormsel of de confirmatie in zwang. Dit sacrament moest de doop met de Heilige Geest voorstellen. Luther noemde dat in zijn tijd ‘apenspel’. Voor hem werd de confirmatie zoiets als een examen in de geloofsleer. Calvijn legde weer meer de nadruk op het geloof met het hart, zonder overigens een speciaal formulier te gebruiken.

In de Dordtse Kerkorde lezen we in artikel 61 dat men niemand tot het Avondmaal des Heeren zou toelaten dan die naar de gewoonte der kerk, bij welke hij zich voegt, belijdenis der gereformeerde religie gedaan heeft, mitsgaders getuigenis hebben van een vrome wandel. Dit gebeurde viermaal per jaar voor de bediening van het Heilig Avondmaal.

Op de synode van Dordrecht werd op 30 november 1618 het volgende besloten:

‘De predikanten zullen deze voorzichtigheid gebruiken, dat zij zodanigen tot zich roepen om onderwezen te worden die het onderwijs met enige vrucht kunnen volgen en van wie zij weten, dat zij bekommerd zijn met de zaligheid van hun zielen.’

Bij de Christelijke Gereformeerde kerken werd in 1950 op de synode besloten:

‘Met alle nadruk wordt uitgesproken dat belijdenis afleggen betekent, belijdenis des geloofs te doen en niet belijdenis van de waarheid zonder meer. Een kerkenraad die bij het afnemen van en het toelaten tot de openbare belijdenis tevreden is met de verklaring van een historisch geloof is in strijd met de uitspraken van Gods Woord en de grondslagen der gereformeerde leer. De synode dringt er bij de kerken ten ernstigste op aan dat beleefd wordt het onlosmakelijk verband tussen het afleggen van belijdenis van het geloof en het gebruik der sacramenten’.

Wie kan daar iets tegen inbrengen?

In ieder geval dient er bij het belijdend lid iets te zijn van wat we in zowel het doop- als avondmaalsformulier lezen: ‘het mishagen aan zichzelf, het zoeken van de zaligheid buiten zichzelf in een Ander en het leven te versieren met een godzalige levenswandel’. Met Ds. L. Blok (1907-1998) stellen we niet de verplichting om ten dis te komen zoals bij de gereformeerden het geval was –met alle gevolgen van dien- maar ‘we moeten ook niet verzwijgen dat er een verband is, in de hoop en met de wens en bede, dat het heilig onrustig zou maken.’

In Israël behoorde de besnijdenis en het pascha tot verplichting van het verbondsvolk zoals we lezen in Genesis 17:4 en Numeri 9:13. Doop en avondmaal hebben die plaats ingenomen. Daar dient de hoogste ernst mee gemaakt te worden. Belijden houdt veel in. Niet belijden houdt evenzeer veel in. Het brenge maar in de klem.

Tenslotte willen we nog op iets anders wijzen met betrekking op het doen van openbare belijdenis, namelijk het doen van belijdenis op Ebal en Gerizim. Daar wees met name Ds. J. van Sliedregt (1914-1973) op. Het hele volk Israël diende te erkennen verbondskind te zijn en zowel het amen op de vloek en op de zegen uit te spreken. ‘Dan komen we in de klem en nemen we het op ons: ‘aangaande mij en mijn huis wij zullen de Heere dienen, strijden om in te gaan.’

Voor en na de belijdenis zal er een persoonlijk gesprek worden gevoerd. Uiteraard is het altijd mogelijk om over deze zaken met predikant of kerkenraadslid te spreken.

In principe zal de bevestiging van lidmaten plaats vinden op Tweede Pinksterdag.

Ook de ouderen waarvan er gehuwd zijn en zelfs kinderen ten doop hielden, zijn er die nog nooit belijdenis deden. Dat is geen goede zaak. Neem hoogst ernstig wat de Heere Jezus ooit heeft gezegd:

‘Een iegelijk dan, die Mij belijdt voor de mensen, dien zal ik ook belijden voor Mijn Vader, Die in de hemelen is. Maar zo wie Mij verloochend zal hebben voor de mensen, dien zal Ik ook verloochenen voor Mijn Vader, Die in de hemelen is’. (Mattheüs 10: 32-33)